Dit project vertrekt vanuit problemen die ik heb ondervonden tijdens mijn werk bij de Brusselse KVS, waar ik tussen 201 en 2013 als dramaturg en lid van de artistieke staf werkzaam was. Samen met mijn collega`s vroeg ik mij af: hoe de negatieve effecten van het neoliberalisme in een stad als Brussel te counteren? En welke rol kan de kunst daarin spelen? Een antwoord vonden we in de visie op stedelijkheid en op Brussel, zoals geformuleerd door Boudry e.a., 2003 en Eric Corijn. In de lijn van deze visies wilden we met ons stadtheater een bijdrage leveren tot de ontwikkeling van inclusieve, hybride gemeenschappen en verbindingen tussen vormen van “urban culture” en “Kunst met de grote K.” Hoe leerrijk dit avontuur ook was, toch was het m.i. onvoldoende kritisch ten opzichte van het systeem van kapitalisme en liberale democratie.
Wat is er nodig om tot een alternatief te komen? Om die vraag te beantwoorden, deed ik artistiek onderzoek naar Pantagleize (1929) van Michel de Ghelderode. Deze tekst is een parodie op de artistieke en politieke avant-garde van het interbellum. Samen met masterstudenten van het RITCS en twee collega-docenten richtte ik een transit-zone op, een artistiek labo waarin de experimenteerdrift van jonge makers gekoppeld wordt aan de ervaring van oudere makers. Het werk binnen die transit-zone leidde tot een herwerking van Pantagleize die toelaat vragen te stellen bij hedendaagse vormen van artistiek en politiek engagement.
Het onderzoek bevat, naast dit artistiek aspect, tevens een autobiografisch/historisch aspect: de (re)constructie van mijn traject tussen 1983 en 2013; van mijn kritiek op stedelijkheid/het KVS-project vanaf 2008 tot op de huidige dag (geïnspireerd door o.m. BAVO, Decreus, De Dijn en Žižek); van de interpretatie van de oorspronkelijke tekst van de Ghelderode vanuit kaders ontleend aan het interbellum (o.m. het anarchisme, Bachtin, Benjamin, Simmel, Sombart, Tönnies); van de interpretatie van de Pantagleize-bewerking vanuit hedendaagse politieke perspectieven (o.a. Sloterdijk, het communisme van Negri en Hardt en Žižek, de “commons” volgens Achterhuis en Bauwens). Tenslotte is er een dramaturgisch aspect: de creatie van een dialogische ruimte waarin de diverse standpunten die in al deze (re)constructies de revue gepasseerd zijn, tegen elkaar afgewogen worden. Nagegaan wordt of ze bouwstenen kunnen leveren voor het ontwerpen van krachtlijnen voor een alternatieve politiek en esthetiek, gebaseerd op dissensus, niet op consensus.
Dit alles resulteert in de totstandkoming van een relatief nieuw universum. Het gaat om een theorie en praktijk van de democratie als (revolutionair) verzet die de grenzen van het legalisme overschrijdt. Ze wordt gekenmerkt door een zelforganisatie van de massa, die alleen naar buiten toe uniform lijkt, maar naar binnen toe blijkt te bestaan uit een grote heterogeniteit van groepen die permanent met elkaar interageren. De democratie als verzet zoals ik haar zie, speelt zich niet af binnen de instellingen van de stad of de staat, ook niet louter daar buiten, in de samenleving, maar ergens tussen staat/stad en samenleving. Tenslotte laat ik zien hoe de methode van het artistiek onderzoek in de “transit-zone” en het omdenken van de paardendressuur-scène in de voorstelling, anticiperen op een esthetica die daarbij zou kunnen passen.