Italiaanse vroege barokmuziek heeft altijd een sterke aantrekkingskracht uitgeoefend op hedendaagse blokfluitisten. Italiaanse canzona’s en sonates uit de periode 1610-1670 maken al decennialang een vast onderdeel uit van het blokfluitrepertoire en ook voor hedendaagse uitvoeringen van zeventiende-eeuwse Italiaanse opera’s worden vrijwel steeds op rijkelijke wijze blokfluiten ingezet. Het beeld dat aldus ontstaat, is dat de blokfluit in de zeventiende eeuw een prominent instrument moet zijn geweest binnen de Italiaanse muziekcultuur, vergelijkbaar in belangrijkheid met de cornetto en de viool. Daarenboven wordt vaak verondersteld dat de meest gebruikte blokfluitgrootte de sopraanblokfluit in C was, meer bepaald een instrument voorzien van een wijde boring.
Dit doctoraatsonderzoek wil echter aantonen dat dit beeld het resultaat is van een samensmelting van een aantal zeer verschillende uitvoeringspraktijken, afkomstig uit verschillende periodes en regio’s tijdens de zeventiende eeuw. Hoewel de blokfluit gedurende de hele zeventiende eeuw een rol is blijven spelen, was het nooit een even prominent instrument als de cornetto of de viool. Blokfluitisten vertolkten inderdaad geregeld partijen die oorspronkelijk niet voor hun instrument bedoeld waren, maar deze praktijk was niet universeel in alle Italiaanse muziekgenres, noch even gebruikelijk in alle regio’s van Europa waar Italiaanse muziek werd uitgevoerd. Hoewel de sopraanblokfluit in specifieke omstandigheden inderdaad gebruikt werd voor de uitvoering van Italiaanse muziek, was het nooit een solo-instrument in de handen van Italiaanse professionele musici. En hoewel niet uitgesloten kan worden dat hier en daar nog wijd geboorde instrumenten werden bespeeld, lijken andere boringsprofielen zowel historisch als esthetisch veel aannemelijker.
Zoals de titel suggereert, is het doel van dit onderzoek om de blokfluit te situeren in een bredere muzikale en sociale context. De vraag naar de plaats van de blokfluit in de uitvoering van zeventiende-eeuwse Italiaanse muziek bestrijkt uiteenlopende onderzoeksdomeinen en roept tal van onderliggende vragen op: Werd de blokfluit als solo-instrument ingezet, als onderdeel van een ensemble, of beide? Met welke instrumenten werden blokfluiten gecombineerd? In welke genres en uitvoeringscontexten werd de blokfluit gebruikt? Hoe vaak werd de blokfluit bespeeld in vergelijking met andere instrumenten? Welke musici bespeelden de blokfluit? Welke groottes van blokfluit werden gebruikt, wat was hun toonomvang, en daarmee samenhangend, welke soort partijen werd geschikt bevonden voor uitvoering op blokfluit? Tot slot, en in samenhang met alle voornoemde vragen: bestonden er significante regionale verschillen in het gebruik van de blokfluit?
Het uiteindelijke doel van dit onderzoek is om, op basis van de gepresenteerde inzichten, hedendaagse blokfluitisten aan te zetten tot een historisch beter geïnformeerde en esthetisch geloofwaardiger benadering van zeventiende-eeuwse Italiaanse muziek.